Gebruik van "all" als distributief

De distributieve determinator all wordt gebruikt om een hele groep aan te duiden, met een speciale nadruk op het feit dat niets buitengesloten wordt.  All kan gebruikt worden als een distributief in verschillende constructies.

All kan gebruikt worden met ontelbare zelfstandig naamwoorden en alleenstaande meervoudige telbare zelfstandig naamwoorden. Bij dit gebruik duidt het de groep aan als concept in plaats van als individuen.

Voorbeelden
  • All cheese contains protein.
  • I like all dogs.
  • All children need affection.
  • This soap is for all purposes.

All kan gebruikt worden met ontelbare zelfstandig naamwoorden en meervoudige telbare zelfstandig naamwoorden voorafgegaan door the of een bezittelijk voornaamwoord. In dat geval verandert de betekenis in het verwijzen naar een concrete, fysieke groep in plaats van naar de groep als concept. Bij deze gevallen kan het woord of worden toegevoegd vlak na all zonder verandering in betekenis.

Voorbeelden
  • All the people in the room were silent.
  • All of the birds flew away.
  • Have you eaten all the bread?
  • I will need all of the sugar.
  • I've invited all my friends to the party.
  • I've used up all of our eggs.
  • You wasted all your time.

All kan gebruikt worden met meervoudige zelfstandig naamwoorden voorafgegaan door of.

Voorbeelden
  • All of us are going.
  • He scolded all of you.
  • Did you find all of them?

All kan gebruikt worden bij vragen en uitroepen met ontelbare zelfstandig naamwoorden voorafgegaan door this of that. In deze gevallen kan het woord of toegevoegd worden vlak na all zonder dat de betekenis verandert.

Voorbeelden
  • Who has left all this paper on my desk?
  • Look at all this snow!
  • Why is all of that sugar on the floor?
  • Where did all of this confetti come from?

All kan gebruikt worden in vragen en uitroepen met telbare zelfsandig naamwoorden voorafgegaan door these of those. In deze gevallen kan het woord of worden toegevoegd vlak na all zonder dat de betekenis verandert.

Voorbeelden
  • Look at all those balloons!
  • Where did all of those books come from?
  • Why are all these children crying?